Ziektewet art. 29b ( tekst 2013)
29b
Recht op ziekengeld 1 De werknemer:
  • a. die onmiddellijk voorafgaand aan een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 3 , 4 of 5 , recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen,
  • b. die onmiddellijk voorafgaand aan zijn dienstbetrekking met een werkgever, niet zijnde een werkgever als bedoeld in artikel 7 van de Wet sociale werkvoorziening, een indicatiebeschikking als bedoeld in artikel 11 van die wethad,
  • c. van wie in een arbeidskundig onderzoek is vastgesteld dat hij op de eerste dag na afloop van de wachttijd, bedoeld in artikel 23 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogenof van het tijdvak, bedoeld in artikel 24of 25, negende lid, van die wet:
    • 1°. minder dan 35% arbeidsongeschikt is,
    • 2°. alsmede op de eerste dag van dertien weken voorafgaand aan die dag geen dienstbetrekking had met een andere dan zijn eigen werkgever, tenzij de dienstbetrekking met die andere werkgever reeds bestond op de eerste dag van de wachttijd,
    • 3°. niet in staat is tot het verrichten van eigen of andere passende arbeid bij de eigen werkgever, en
    • 4°. binnen vijf jaar na die dag in dienstbetrekking werkzaamheden gaat verrichten bij een werkgever,
  • d. die de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt en in verband met ziekte of gebrek een belemmering ondervindt of heeft ondervonden bij het volgen van onderwijs en binnen vijf jaar na afronding van dat onderwijs arbeid in dienstbetrekking gaat verrichten, of
  • e. die geen werknemer is als bedoeld in het derde lid, onderdeel a, achttien jaar is of ouder en in verband met ziekte of gebrek een belemmering ondervindt of heeft ondervonden bij het volgen van onderwijs en binnen vijf jaar na afronding van dat onderwijs arbeid in dienstbetrekking gaat verrichten,
heeft vanaf de eerste dag van zijn ongeschiktheid tot werken recht op ziekengeld over perioden van ongeschiktheid tot werken wegens ziekte die zijn aangevangen in de vijf jaren na aanvang van de dienstbetrekking.
2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de werknemer die, onmiddellijk voorafgaand aan een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 3 , 4 of 5 , naar het oordeel van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een structurele functionele beperking had en voor wiens ondersteuning bij arbeidsinschakeling het college van burgemeester en wethouders, onmiddellijk voorafgaand aan die dienstbetrekking, op grond van artikel 7, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet werk en bijstandverantwoordelijk was. 3 De werknemer:
  • a. die voorafgaand aan zijn dienstbetrekking, bedoeld in artikel 3 , 4 of 5 , recht had of heeft gehad op een arbeidsongeschiktheidsuitkering of arbeidsondersteuning op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten,
  • b. die een arbeidsovereenkomst heeft gesloten met een werkgever als bedoeld in artikel 7 van de Wet sociale werkvoorziening, of
  • c. wiens dienstbetrekking, bedoeld in artikel 3 , 4 of 5 , is aangevangen voordat zijn recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering of arbeidsondersteuning op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicaptenontstond, omdat die dienstbetrekking is aangevangen voordat hij achttien jaar werd,
heeft vanaf de eerste dag van zijn ongeschiktheid tot werken recht op ziekengeld over perioden van ongeschiktheid tot werken wegens ziekte die zijn aangevangen na aanvang van de dienstbetrekking. Het recht op ziekengeld van de werknemer, bedoeld in onderdeel c, ontstaat niet eerder dan zijn recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering of arbeidsondersteuning op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten.
4 De werknemer die recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogenen ten aanzien van wie een dienstbetrekking, bedoeld in artikel 3 , 4 of 5 , bij diens werkgever wordt voortgezet nadat dat recht is vastgesteld, heeft vanaf de eerste dag van zijn ongeschiktheid tot werken recht op ziekengeld over perioden van ongeschiktheid tot werken wegens ziekte die zijn aangevangen in de vijf jaren na vaststelling van het recht op uitkering. 5 Het ziekengeld, bedoeld in het eerste, derde en vierde lid, bedraagt 70% van het dagloon van de verzekerde. 6 In afwijking van het vijfde lid wordt het ziekengeld in het tijdvak van 52 weken vanaf de eerste dag van ongeschiktheid tot werken van de werknemer, bedoeld in artikel 3 , op verzoek van de werkgever gesteld op het dagloon, met dien verstande dat het ziekengeld niet meer kan bedragen dan de aanspraak van de werknemer op het loon dat de werkgever verschuldigd zou zijn, indien daarop geen ziekengeld in mindering zou zijn gebracht. Indien de werknemer op grond van artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboekover de eerste twee dagen van het tijdvak, bedoeld in de eerste zin, geen recht op loon heeft, wordt, in afwijking van de eerste zin, het ziekengeld over elk van deze dagen gesteld op de hoogte van het ziekengeld op de dag direct volgend op die twee dagen. Voor het bepalen van het tijdvak van 52 weken zijn de tweede en derde zin van artikel 29, vijfde lid , van overeenkomstige toepassing. 7 Indien de werknemer, bedoeld in het derde lid, werkzaam is op een arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 7 van de Wet sociale werkvoorziening, wordt het dagloon, bedoeld in het vijfde en zesde lid, verminderd met het, naar werkdagen herleide, aan de werkgever verstrekte subsidiebedrag, bedoeld in artikel 7 van de Wet sociale werkvoorziening. 8 Dit artikel is niet van toepassing indien de werknemer werkzaam is in een dienstbetrekking in de zin van artikel 2 van de Wet sociale werkvoorziening. 9 Ter uitvoering van het tweede lid wordt op verzoek van het college van burgemeester en wethouders, bedoeld in dat lid, de aanwezigheid van een structurele functionele beperking vastgesteld. Bij ministeriėle regeling kunnen nadere regels worden gesteld voor het tweede lid en dit lid in ieder geval met betrekking tot de gegevens, die bij de aanvraag worden verstrekt en de kosten die voor de beoordeling van de aanvraag bij de aanvrager in rekening worden gebracht. 10 Bij ministeriėle regeling kunnen voorwaarden worden gesteld met betrekking tot de toepassing van het tweede lid. 11 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen verstrekt op verzoek van de werknemer of de persoon die verwacht een dienstbetrekking met een werkgever te zullen aangaan een verklaring of de aanvrager naar het oordeel van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen voldoet aan de voorwaarden voor toepassing van het eerste lid, onderdeel d of e.